Engelse meervouden (chair – chairs) zijn makkelijker dan Nederlandse meervouden (stoels of stoelen?) – ook voor tweedetaalleerders. Maar is het Engelse meervoud ook voor alle tweedetaalleerders even makkelijk?
Of je iets moeilijk of makkelijk vindt in een tweede taal ligt (deels) aan je eerste taal. Het Engelse meervoud is makkelijker voor Spaanstaligen (die al meervouden met ‘–s’ maken) dan voor Japanners (die helemaal geen meervouden maken).
Een van de eerste taalkundigen die wees op het belang van de eerste taal was de Amerikaanse Robert Lado, een kind van Spaanstalige ouders. Lado leerde zelf pas op zijn eenentwintigste Engels en had veel oog voor de problemen van immigranten. Volgens zijn ‘contrastieve analysehypothese’ uit 1957 is een tweede taal makkelijker te leren als de eerste taal erop lijkt.
Maar hoe simpel deze theorie ook klinkt, het bleek nog verrassend moeilijk hem te bewijzen. Natuurlijk leer je een woord makkelijker als je eigen taal een vergelijkbaar woord heeft (het Engelse attention lijkt op het Spaanse attención). Maar ‘false friends’ zijn juist moeilijk, al lijken ze wel op elkaar (het Engelse brutal lijkt op het Nederlandse brutaal). En voor grammatica bleek het al helemaal moeilijk te bepalen wat ‘vergelijkbaar’ is.
Laura Sabourin liet tweedetaalleerders met verschillende moedertalen Nederlandse zinnen beoordelen, zoals “De baron dat in het kasteel woonde, is overleden” (goed of fout?). Deze zin is ongrammaticaal omdat het lidwoord (de) niet hetzelfde woordgeslacht heeft als het betrekkelijk voornaamwoord (dat). De tweedetaalleerders waren allemaal vergevorderd, maar Sabourin vond toch grote verschillen. Sprekers van talen met woordgeslacht (Duits en Romaanse talen) waren veel beter dan sprekers van het Engels, een taal zonder grammaticaal geslacht. De Engelsen gokten maar wat, al kenden ze de lidwoorden wel. De moedertaal is dus belangrijk. Maar is het eigenlijk nuttig om tweedetaalleerders te wijzen op de contrasten tussen hun moedertaal en de tweede taal?
Er zijn aanwijzingen dat het zin heeft om de moedertaal te betrekken bij de les. Paz González onderzocht bijvoorbeeld hoe Nederlandse studenten de Spaanse verleden tijd leren. In zinnen als ‘Antes la vida fue / era mas barata’ (Vroeger was het leven goedkoper) moesten studenten de juiste vorm kiezen (hier het imperfectum era). Voor het aanleren van dit lastige onderscheid bleek het nuttig om eerst instructie te geven over de Nederlandse verleden tijd.
Ineke van der Craats pleit al langer voor aandacht voor de moedertaal in het tweedetaalonderwijs. Zij beschreef de verschillende fouten die Turkse en Marokkaanse kinderen in het Nederlands maken als gevolg van hun eerste taal: https://www.nemokennislink.nl/publicaties/nederlands-als-vreemde-taal/. En de Utrechtse taalwetenschapper Sterre Leufkens ontwierp de gratis webapp ‘Moedertaal in NT2’ waarin voor negen talen verschillen met het Nederlands worden beschreven. Zo kun je als taaltrainer een training nog meer op maat maken – doordat je ziet waarom iets moeilijk is voor de een en makkelijk voor de ander.
Annemarie Kerkhoff
Annemarie Kerkhoff is een gepromoveerd taalwetenschapper, gespecialiseerd in eerste en tweede taalverwerving. Ze heeft als docent en onderzoeker aan de Universiteit Utrecht gewerkt en is nu freelance wetenschapsjournalist.
Bronnen
Leufkens, S. C. (2017). Kijk, in jouw taal doen ze het zo!: T1-specifieke problemen in het NT2-onderwijs. Les, 35(204): 26-28.
McManus, K. & Marsden, E. (2017). L1 explicit instruction can improve L2 online and offline performance. Studies in Second Language Acquisition 39(3): 459-492.
González, P. (2008). Towards effective instruction on aspect in L2 Spanish. International Review of Applied Linguistics in Language Teaching, 46(2): 91-112.
Sabourin, L., Stowe, L. A., & De Haan, G. J. (2006). Transfer effects in learning a second language grammatical gender system. Second Language Research, 22(1): 1-29.